Het gaat om de context

organisatiepraktijkEen praktijk is per definitie context gebonden; begrippen staan juist los van een context. Voorbeeld: bij Aristoteles gaat het om de praktische vraag hoe te leven; bij Plato om de vraag naar een abstract concept van het Goede. Wil je een organisatiepraktijk begrijpen dan is inzicht nodig in de context waarin de praktijk is ontstaan. Daarbij geldt dat wat ervaren wordt en hoe ervaren wordt niet van elkaar kan worden gescheiden. Anders gezegd: jouw interpretatie zegt altijd iets over jou als persoon. De termen die je daarbij gebruikt hebben slechts betekenis  in relatie met andere termen: het gaat dus om de context.

Door bijvoorbeeld veel nadruk te leggen op de dynamiek in de context kan de eigen invulling van de praktijk snel worden onderbelicht. Die invulling bepaalt dus de mate waarin je stabiel staat en stelt je in staat evenwichtig te bewegen in de context. Het is je vermogen om je eigen vaste inhoud mee te nemen in de beweging waardoor je én meebeweegt en je eigenheid behoudt. Het gaat erom dat die vorm meebeweegt met de context. Deze samenhang vormt de Big Picture

Mensen handelen en nemen beslissingen. Dit handelen en die beslissingen vergen steeds interpretatie. Bij betekenisgeving is de inhoud ervan dus context-gebonden. Binnen de filosofische stroming van het pragmatisme is de werkelijkheid praktisch. Interpretatie volgt op handelen. Het handelen vindt plaats in een werkelijkheid die veranderlijk is. De werkelijkheid wordt beschouwd in termen van het gebeuren van activiteiten. Het begrijpen van dit gebeuren vindt plaats in een veranderende context.

Wat is het probleem?

Kennis van een organisatiepraktijk ontstaat vanuit de ervaring van een probleem; het proberen oplossen ervan gebeurt met een specifiek doel voor ogen. Kennis veronderstelt dus een bepaald perspectief. Of beoordelen feitelijk of normatief is hangt af van het gebruik in een specifieke context. De daaruit volgende handeling wordt weer beoordeeld op grond van de effectiviteit in het bijdragen aan het bereiken van het doel.

Wat is intelligentie?

De werkelijkheid is hiermee interactief. Daarbij heeft niets een vaste waarde vooraf (omdat het iets is) maar iets kan waarde hebben voor iets anders. Anders geformuleerd: de geldigheid van een oordeel inzake een na te streven doel is afhankelijk van de gevolgen van de activiteit die wordt ondernomen als gevolg van het eerdere oordeel. Intelligentie is in dit perspectief het vermogen om doelen en middelen op elkaar af te stemmen door op grond van eerdere ervaringen plausibele voorspellingen te doen en vervolgens te handelen op grond van die voorspellingen. Iemand is dus intelligent in een organisatiecontext dankzij het eigen vermogen om te waarderen en te handelen op grond van die waardering.

Reflectie

Ervaring is hiermee doelgerichte actie gericht op regulering van een toekomstig gebeuren. Reflectie ontstaat als een gebeuren een problematisch karakter kent. Daarbij kijk je hoe mensen omgaan met die problemen. Problematische situaties kenmerken zich doordat bestaande gewoontes niet voldoen. Je moet dus opnieuw nadenken over het doel dat nagestreefd dient te worden, welke middelen worden ingezet om het beoogde doel alsnog te bereiken. Alles krijgt waarde vanuit de interacties die feitelijk aan het werk zijn. Waarden zijn hierin manieren van handelen. Waarden hebben dus een situationeel karakter: passend bij een context.

Literatuur

Scheer, L. van der. (1999). Ongeregelde moraal. Dewey’s ervaringsbegrip als basis van een nieuwe gezondheidsethiek. Valkhof Pers

Woldendorp, H., H. de Groot, T. Woldendorp en C. Boven. (2022). Zie je Big Picture. Transformeer succesvol! Amsterdam: SWP