Onlangs hebben wij al een artikel gewijd aan de aandachtspunten bij de keuze voor het invaren van de opgebouwde en ingegane pensioenen bij overgang naar een nieuwe pensioenregeling. Inmiddels is er in de Tweede Kamer door NSC een pensioendebat aangevraagd over o.a. de vraag wie zou moeten beslissen over dit invaren. Voor de goede orde, dit invaren speelt alleen bij pensioenfondsen; bij een verzekeraar en een premiepensioeninstelling (PPI) wordt niet ingevaren en verandert er dus niets aan de opgebouwde pensioenen en uitkeringen. We gaan in dit artikel niet in op de redenen van invoering van het nieuwe pensioenstelsel, daar zijn al vele artikelen aan gewijd.

 

Toekomstige pensioenregeling: veelal geen probleem

invaren van pensioenSinds 1 juli 2023 is de Wet toekomst pensioenen (Wtp) van kracht die inhoudt dat vanaf uiterlijk eind 2027 in alle pensioenregelingen alleen nog pensioen (of beter gezegd: pensioenvermogen) wordt opgebouwd in een beschikbare premieregeling. Vanaf dat moment is het dus niet meer mogelijk om pensioen op te bouwen in een middelloonregeling of in een eindloonregeling. Over deze toekomstige pensioenopbouw is weinig discussie want dit treft alleen de werknemers die nog pensioen opbouwen, de zogenoemde actieven. Slapers en gepensioneerden bouwen geen pensioen meer op dus die hoeven hier niet over mee te praten.

 

Het al opgebouwde of ingegane pensioen invaren

De sociale partners (werkgeversvertegenwoordigers en vakbonden) beslissen wat er met de opgebouwde pensioen gebeurt: of laten staan, of overdragen (= invaren) naar de nieuwe regeling. Wettelijk is bepaald dat invaren de standaard is maar indien dit invaren tot grote en onevenwichtige verschillen zou kunnen leiden, dan mag worden afgezien van invaren. De werkgever doet het verzoek tot invaren aan het bestuur van het pensioenfonds, dat ook nog eens kijkt naar de evenwichtige belangenafweging. De Nederlandse Bank houdt hier toezicht op en zal moeten instemmen met de waardeoverdracht. Maar het pensioenfonds heeft ook de goedkeuring nodig van het belanghebbendenorgaan en de Raad van Toezicht, terwijl het verantwoordingsorgaan adviesrecht heeft. Kortom, het invaarbesluit is niet zomaar een één-tweetje.

Het debat in de Tweede Kamer over het invaren zal, los van de juridische discussie over ‘eigendomsrecht’, vooral gericht zijn op de vraag of de individuele deelnemer (actief, slapend of gepensioneerd) direct inspraak zou moeten hebben op het invaarbesluit. Immers, het invaren is een bijzonder vorm van collectieve waardeoverdracht en volgens de pensioenwet heeft de individuele deelnemer bij een collectieve waardeoverdracht normaal gesproken de mogelijkheid om niet akkoord te gaan met waardeoverdracht van zijn eigen opgebouwde pensioen. Hij kan niet beslissen over de waardeoverdracht van zijn collega’s.

 

Pensioen is een arbeidsvoorwaarde

Het is algemeen bekend dat bij het afsluiten van een nieuwe CAO, de sociale partners samen tot een overeenkomst komen. De vertegenwoordigers van werknemers (vakbonden) en werkgevers vragen dan nog wel aan hun achterban of die met de voorgestelde CAO akkoord gaan, maar uiteindelijk beslissen de vakbonden en de werkgevers over de inhoud van de nieuwe CAO. Een individuele werkgever of werknemer kan wel bezwaar aantekenen maar als de meerderheid akkoord is, dan wordt de nieuwe CAO gewoon afgesloten.

In veel sectoren vertegenwoordigen de vakbonden een meerderheid van de werknemers en zal dus ook een meerderheid van de achterban zijn akkoord geven. Maar er zijn ook sectoren waar de vakbonden minder sterk zijn vertegenwoordigd maar toch aan tafel zitten voor de CAO-onderhandelingen; de niet-vertegenwoordigde werknemers praten dan niet mee omdat dit gewoonweg onuitvoerbaar is. In zo’n situatie zal dus een minderheid van vertegenwoordigde werknemers een besluit nemen dat ook voor de niet-vertegenwoordigende meerderheid zal gaan gelden. Weinig werknemers die hier moeite mee hebben, en als ze het hier niet over eens zijn, dan moeten ze zorgen dat ze zich ook verenigen en dan ook aan tafel komen om te praten over de nieuwe CAO.

 

Op het eerste gezicht lijkt het logisch dat ook voor het invaarbesluit alleen gekeken wordt naar wat de sociale partners hierover besluiten. Echter het grote verschil met de CAO is, is dat de nieuwe CAO over de toekomstige arbeidsvoorwaarden gaat terwijl het invaren over de ‘opgebouwde arbeidsvoorwaarden’ betrekking heeft, dus op iets uit het verleden. Dit kan dus een argument zijn om toch een zekere mate van inspraak van iedereen toe te laten. En dan krijg je de discussie: wie mag of gaat voor wie bepalen.

 

We zetten hieronder de verschillende mogelijkheden op een rijtje om mee te praten over het besluit tot invaren. We zijn daarbij niet alles omvattend, maar proberen wel een breed scala van mogelijkheden te beschrijven. Eerst even de twee uitersten:

 

Invaarbesluit ligt volledig bij de sociale partners

Zoals gezegd, dit is de huidige wettelijke afspraak over invaren. We mogen er daarbij van uit gaan dat de sociale partners zich goed hebben laten voorlichten door adviseurs en het pensioenfonds over de pensioengevolgen voor diverse (leeftijds)groepen. De keuze die de sociale partners dus maken zal goed onderbouwd zijn. En zo niet, dan zullen ze worden teruggefloten door het bestuur van het pensioenfonds of door een van de toezichtsorganen. Zoals al eerder beschreven, ook de sociale partners zijn wettelijk verplicht niet over één nacht ijs te gaan.

 

Invaarbesluit ligt bij elk individu afzonderlijk

Dit past bij de wettelijke regels van een normale collectieve waardeoverdracht. Maar dan moet er normaal gesproken aan de mensen die niet instemmen met de waardeoverdracht een goed alternatief worden aangeboden. Hierna noemen wij enkele mogelijke alternatieven, waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen echte individuele keuzes (alternatieven 1 t/m 3) en collectieve gemaakte keuzes (alternatieven 4 en 5).

 

Alternatief 1: individuele waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder.

Meestal zal deze andere uitvoerder dan een pensioenverzekeraar zijn. Maar als de deelnemer bij een ander pensioenfonds ook een pensioen heeft staan of hij krijgt elders ook al een uitkering, én bij dat andere pensioenfonds wordt niet ingevaren, dan zou waardeoverdracht naar dat fonds ook mogelijk moeten zijn. We kunnen ons voorstellen dat met name oudere gepensioneerden liever een vaste uitkering hebben voor de laatste ca. 10 jaren van hun leven dan dat er een kans is op een mogelijk jaarlijks variabele uitkering, ook al zal die variabele uitkering bij aanvang iets hoger zijn dan nu en wordt de kans op negatieve variabiliteit klein gehouden door de bestedingsdoelen van de solidariteits- of risicodelingsreserve.

In deze situatie zal er vooraf een afspraak moeten worden gemaakt welk individueel deel van het aanwezige pensioenvermogen wordt overgedragen naar de andere pensioenuitvoerder. Ter indicatie, om bij een verzekeraar een zelfde ingegaan pensioen aan te kunnen kopen als bij een pensioenfonds, is een ‘individuele dekkingsgraad’ nodig van ca. 120%. En dan zal de kans op toekomstige indexaties nihil zijn. Wil de gepensioneerde pensioen aankopen dat jaarlijks zal stijgen met de inflatie, dan zal zelfs een dekkingsgraad nodig zijn van ca. 150%.

Het is de vraag of dit een realistisch alternatief is; een verzekeraar moet grotere buffers voor solvabiliteit aanhouden dan pensioenfondsen en zal hier dus mogelijk nog een extra prijs voor vragen (lees: lager pensioen).

 

Alternatief 2: achterblijven in een FTK-gedeelte van het pensioenfonds

In dit geval zal binnen het pensioenfonds een aparte vermogen moeten worden aangehouden voor alle pensioenen die niet zijn ingevaren en dus nog onder de strenge regels van het FTK vallen. Er zal dus sprake zijn van ‘ring-fenching’. Administratief geen groot probleem, immers op dit moment is de hele administratie ook al ingericht op een FTK-pensioenfonds dus dat kan gewoon door gaan. En voor slapers en gepensioneerden zullen de extra administratiekosten in de eerste jaren ook minimaal zijn omdat zij maar in één systeem (het huidige) zitten en blijven.

Voor de actieven die deze keuze maken wordt het wel duurder omdat voortaan elke mutatie (behalve salarisaanpassingen en ingang premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid) in twee systemen moet worden doorgevoerd. In totaal zullen de uitvoeringskosten in dit alternatief dus toenemen dan wel bij een ongewijzigde totale premie leiden tot lagere spaarpremies en dus lagere opbouw van pensioenvermogen. Ook zal een actieve deelnemer bij pensioeningang geconfronteerd worden met verschillende pensioenen en dus verschillende vormen van pensioenaanpassing. Maar dit kan worden opgelost door de deelnemer bij pensionering de verplichting op te leggen om zijn FTK-pensioen in te brengen in zijn Wtp-pensioenvermogen, of anders te vertrekken naar een andere uitvoerder.

 

In dit alternatief zullen berekeningen moeten uitwijzen welk deel van het totale pensioenvermogen wordt gebruikt om in te varen en welk deel achterblijft voor de niet-ingevaren FTK-pensioenen; start dit FTK-gedeelte met een (minimaal?) ongewijzigde dekkingsgraad, of wordt een lagere aanvangsdekkingsgraad ook geaccepteerd? Daar komt bij dat elke euro die niet wordt ingevaren niet gebruikt kan worden voor een initiële vulling van het compensatiedepot en/of de solidariteits- of risicodelingsreserve. Wel weten we dat het bestand in het FTK-gedeelte steeds ouder wordt en de beleggingen daarom in de tijd meer risicomijdend zullen worden, met dus een steeds kleinere kans op voldoende rendementen voor indexaties.

 

Tegenstanders van een FTK-gedeelte binnen een pensioenfonds gebruiken het argument van hogere kosten en het risico van een dubbele administratie voor de komende ca. 80 jaren. Dit risico kan verkleind worden door het volgende alternatief.

 

Alternatief 3: tijdelijk achterblijven in het FTK-gedeelte van het pensioenfonds

Anders dan bij alternatief 2 waar het individu eenmalig de keuze heeft om niet in te varen, kan worden voorgesteld om het keuzemoment variabel te maken, dus op 1 januari van een toekomstig jaar. Bijvoorbeeld ergens tussen nu (= het oorspronkelijke invaarmoment) en vijf jaar later moet het individu een keuze maken. In zo’n situatie zal het pensioenfonds dus nog maximaal vijf jaar een dubbele administratie hebben en zijn de extra uitvoeringskosten goed te overzien. Ook in dit alternatief moet vooraf bekend zijn tegen welke voorwaarden op een toekomstig moment de opgebouwde pensioenen worden overgedragen naar de nieuwe regeling. Een calculerende deelnemer zal mogelijk kiezen voor een toekomstige overdrachtsdatum maar als de dekkingsgraad van het FTK-gedeelte op dat moment erg laag is, dan moet deze pechvogel niet zeuren en dus de consequenties hiervan dragen.

 

Alternatief 4: via een referendum, meeste stemmen gelden

Vanuit de politiek (NSC) is geopperd de mogelijkheid te onderzoeken om onder alle deelnemers een referendum te houden over wel of niet collectief invaren. Het gevaar van een referendum is echter dat mogelijk vooral de tegenstanders van een wettelijk opgelegd besluit massaal zullen opkomen om hun stem te laten horen en daardoor gaan beslissen voor de neutrale deelnemers en voorstanders. De uitslag van het referendum kan dus een vertekend beeld geven van de werkelijke wens van de gemiddelde deelnemer.

Dit risico kan worden verkleind door voorwaarden op te leggen van een minimale opkomst van het totale bestand én van elk van de geledingen (actieven, slapers, gepensioneerden). Maar het blijft dus mogelijk dat de stem van de deelnemer die wel de klok heeft horen luiden maar niet goed weet waar de klepel hangt en vooral zijn eigen belang voorop stelt, het gaan winnen van de sociale partners die én meer pensioenkennis hebben én wel rekening te houden met de evenwichtige belangenafweging tussen de diverse groepen. En niet onbelangrijk, via een referendum kan een individu de waardeoverdracht van een ander tegenhouden, hetgeen in strijd is met de huidige wetgeving over collectieve waardeoverdracht.

 

Alternatief 5: collectieve waardeoverdracht van een groep (carve-out)

Dit lijkt erg op de behandeling na een referendum als bij alternatief 4, maar nu wordt per groep (actieven, slapers, gepensioneerden) de keuze gemaakt om wel of niet in te varen. En als één (of meerdere) groepen aangeven niet te willen invaren, dan zal voor die groep(en) een collectieve waardeoverdracht plaats vinden naar een verzekeraar of mogelijk een FTK-kring bij een algemeen pensioenfonds (APF). Achterblijven binnen een FTK-gedeelte bij het huidige pensioenfonds is geen optie zijn want dat is er niet. Maar ook dit alternatief sluit eigenlijk niet aan bij de huidige wetgeving in geval van een normale collectieve waardeoverdracht.

 

Verder nog mee te nemen voor het pensioendebat

De sociale partners bij de pensioenfonds-regelingen zijn al druk bezig met het vormgeven van de nieuwe regeling en het uitwerken van diverse scenario’s om bij het invaren het collectieve pensioenvermogen te verdelen over individuele pensioenpotten; eind 2024 moeten alle transitieplannen zijn ingediend. Tot nu toe wordt voor het invaren uitgegaan van de wettelijke regels (alles of niets), hier hebben immers zowel de Tweede als de Eerste Kamer mee ingestemd. Als uit het pensioendebat dadelijk ook andere vormen van inspraak komen, dan zullen alle berekeningen weer opnieuw gemaakt moeten worden. Er moet dan immers ook worden ingeschat (weer een enquête onder alle deelnemers?) wie wel en wie niet instemt met invaren en dus welk deel van het pensioenvermogen achter zou kunnen blijven in een FTK-gedeelte of aan een andere pensioenuitvoerder kan worden overgedragen. Dan is het maar de vraag of de huidige einddatum voor de transitieplannen gehaald kan worden.

 

Tenslotte

Ongeacht de keuze van wel of geen individuele inspraak bij invaren blijft het belangrijkste toch de goede, volledige en eerlijke voorlichting aan alle individuele deelnemers, actief, slapend of gepensioneerd, wat invaren precies inhoudt. Dit kan ook gezien worden als een stukje ‘keuzebegeleiding’, want het is maar de vraag in hoeverre elk individu (ook een wees zal als pensioentrekkende inspraak hebben) voldoende inzicht heeft in de impact van zijn beslissing. De keuze is niet ééndimensionaal en zo moet het ook niet worden gepresenteerd.

Dus, moeten de deskundigen de knoop doorhakken of willen we allemaal zelf ons zegje hierover doen? Of zoals Fluitsma en Van Tijn zongen in 1996:

 

15 Miljoen mensen op dat hele kleine stukje aarde
Die schrijf je niet de wetten voor, die laat je in hun waarde
15 Miljoen mensen op dat hele kleine stukje aarde
Die moeten niet 't keurslijf in, die laat je in hun waarde

 

Wij wensen u fijne feestdagen!

 

December 2023,

Gerard van der Toolen

Léon Zijlmans A.A.G.