rekenrenteRegelmatig leeft een oude discussie op: Waarom zouden we het pensioenstelsel aanpassen? Het werkt goed als je gewoon de rekenrente verhoogd.

Er zijn zelfs politieke partijen die de rekenrente willen verhogen of de regels willen versoepelen om zodoende de pensioenen (eerder en ruimhartiger) te kunnen indexeren. Dit kan, maar heeft ook gevolgen.

Uiteraard kun je regels versoepelen, maar als je iets verandert vinden wij dat je ook naar de gevolgen moet kijken. En wellicht wat aanvullende vragen zou moeten stellen. Enkele maanden geleden hebben we hier ook al over geschreven maar n.a.v. enkele vragen gaan we hier nog eens op in.

 

Wat doet de rekenrente eigenlijk?

De rekenrente gebruiken we om te berekenen hoe hoog de pensioenverplichtingen van een pensioenuitvoerder zijn en we bepalen hiermee ook de hoogte van de premie.

Een pensioenuitvoerder heeft niet alleen bezittingen maar ook verplichtingen. Deze balans moet in evenwicht zijn.

Een pensioenuitvoerder mag ervan uitgaan dat het op dit moment bij elkaar gespaarde pensioenvermogen in de toekomst nog rendement op gaat leveren. Hoeveel dit rendement jaarlijks zal zijn weten we natuurlijk niet want dit ligt in de toekomst en we hebben geen glazen bol. Pensioenuitvoerders moeten daarom met een aanname rekening houden en de hoogte van deze aanname wordt voorgeschreven door De Nederlandsche Bank die toezicht houdt op de pensioenuitvoerders.

De premie die aan de pensioenuitvoerder wordt betaald, dekt de pensioenopbouw die in dat jaar plaatsvindt en ook deze premie wordt vastgesteld met het uitgangspunt dat er bovenop de premie jaarlijks nog rendement wordt behaald.

Het maakt voor de kosten nogal uit of je rekening houdt met een hoger of lager verwacht rendement.

Anderzijds geldt natuurlijk ook dat als je rekening houdt met te hoge verwachtingen, je in de toekomst onvoldoende geld in kas kunt hebben om aan de verplichtingen te voldoen. Dit kan dan leiden tot het verlagen van de pensioenen en dit is natuurlijk niet fair.

 

Voorbeeld prijs ouderdomspensioen:

De netto prijs voor opbouw van € 1.000 ouderdomspensioen (ingaand op leeftijd 68) bedraagt voor een 25-jarige bij 4% resp. 0% rekenrente ca. € 2.200 resp. € 17.800. Voor een 60-jarige is dit € 9.000 resp. € 18.600.

Het effect van rente bij lange pensioentermijnen (> 60 jaar) is enorm.
 

Ons pensioenstelsel is op een hoge mate van zekerheid gebouwd. We streven er naar de deelnemers zekere pensioenen (plus indexaties) te bieden en wettelijk is bepaald (PW: Art 126 1) dat de berekende voorzieningen ‘toereikend’ zijn voor het nakomen van de toekomstige verplichtingen. Ook in de toekomst moet er immers sprake zijn van gelijke kansen op gelijk zekere pensioenen. Geef je nu teveel geld uit dan kun je in de toekomst tekort komen.

De rekenrente in het verleden

Het pensioenvermogen wordt zo goed mogelijk belegd. Grof gesteld kan worden dat het beleggingsrendement ongeveer 1/3 van het totale pensioen oplevert. Daarnaast hebben we inflatie, dus moeten we ervoor zorgen dat het pensioenvermogen sneller stijgt dan dat inflatie dit uitholt. Beleggen met pensioengeld is dus erg belangrijk.

Het gezegde ”vroeger was alles beter” gold zeker voor zekere beleggingen.

Wij hebben tijden meegemaakt dat de rente op (zekere) staatsleningen ruim boven de 10% was. Ook het rendement op staatsleningen was tot ca. 2000 zo hoog dat we makkelijk met 4% rendement konden rekenen en dan was er genoeg ‘overrendement’ over om de pensioenen ook nog te kunnen indexeren. De Nederlandse staat is zeer kredietwaardig (AAA, dus er wordt vanuit gegaan dat zij netjes rente en aflossing nakomt) dus staatsleningen waren zeer zekere beleggingen en deze pasten prima bij de uitgangspunten: zekere pensioenen bieden (plus indexaties). Het was toen dus prudent om met 4% verwacht rendement te rekenen. Het pensioenbeleggingsleven was mooi.

 

Ontwikkeling rekenrente deze eeuw

Wat we echter ook zien is dat de rente al een zeer lange tijd een behoorlijke daling heeft ingezet. De monetaire crisis in (met name het zuiden van) de EU heeft hieraan meegeholpen. De centrale banken gingen massaal obligaties opkopen en de rente daalde hierdoor tot onder het nulpunt.

 

Met een steeds lager wordende rente en het toch willen bieden van zekerheid werd de vaste rekenrente losgelaten en werd de risicovrije marktrente de maatstaf.

Er is geen markt voor risicovrije marktrentes, dus deze werd geconstrueerd en op maandelijkse basis vastgesteld door DNB, de zogenoemde rentetermijn structuur.

 

DNB bepaalt de rekenrente waarmee pensioenfondsen moeten rekenen niet alleen. Iedere ca. vijf jaar geeft de Commissie Parameters (bestaande uit diverse hoogleraren) advies over een specifiek onderdeel namelijk de te hanteren rekenrente voor uitkeren in de verre toekomst, de zogenoemde Ultimate Forward Rate (UFR).

Je kunt dus stellen dat de veilige rekenrente met grote zorgvuldigheid en met veel kennis tot stand komt.

 

Maar grote zekerheid is ook duur.

De rekenrente bij verzekeraars

De situatie bij pensioenverzekeraars is anders dan bij pensioenfondsen. Fondsen moeten de pensioenen verlagen (korten) als zij onvoldoende vermogen ten opzichte van de verplichtingen hebben.

Verzekeraars mogen de pensioenen niet verlagen, zij moeten “gewoon” uitkeren. Als er onvoldoende vermogen is moeten aandeelhouders bijstorten. Pensioenen bij verzekeraars zijn hierdoor dus nog zekerder dan de pensioenen bij pensioenfondsen. Maar aan deze verhoogde zekerheid zit wel een prijskaartje.

 

Ook verzekeraars hanteerden in het verleden een rekenrente van 4%. De premies werden hierop gebaseerd. Deze 4% rentegarantie werd dus afgegeven voor de hele periode dat een pensioen kon lopen (meer dan 60jaar!).

In het verleden gaven verzekeraars een zogenoemde ‘rentestandskorting’ (SL, later TL en weer later UL-korting) als de gemiddelde rente op staatsleningen hoger was dan de 4% die al in de premie was verrekend, of werd het meerder rendement (overrendement) gebruikt voor pensioenverhogingen van de deelnemers en gepensioneerden (indexaties).

Pensioencontracten worden meestal voor de periode van 5 jaar afgesloten. Eind vorige eeuw verlaagden verzekeraars de rekenrente al naar 3% en in de loop van de jaren werd zelfs van de marktrente (soms bijna 0%) uitgegaan.

Verzekeraars zijn dus fors tekort gekomen bij het afgeven van de rentegaranties: de premies die destijds werden gebaseerd op een levenslange rekenrente van 4% waren te laag omdat de werkelijke rente na enkele jaren flink was gedaald.

 

Bijkomend nadeel van de steeds lager wordende rente was dat premies fors (iedere vijf jaar 50% premieverhoging voor dezelfde pensioenen was geen uitzondering) zijn gestegen (zie ons voorbeeld hiervoor). Om grote kostenverhogingen te voorkomen werd de toekomstige pensioenopbouw versoberd en vaak was er ook geen geld om pensioenen te verhogen (indexeren), waardoor pensioenen uitgehold werden door inflatie.

 

Een lage rente was dus voor veel dingen goed (bijvoorbeeld voor het lenen van geld voor een hypotheek en een lage inflatie) maar erg slecht nieuws voor de pensioenen.

 

Beleggen met pensioengeld

Omdat pensioenuitvoerders goede pensioenen willen leveren wordt constant gezocht om een zo hoog maar ook zeker rendement op de premies te behalen. Vanwege hun grote vermogens (spreiden risico), langdurige beleggingsstrategie (meer dan 60 jaar) en expertise zijn zij goed in staat om goede rendementen te behalen. Zo is de afgelopen decennia steeds meer in aandelen en vastgoed belegd. En ook in bijvoorbeeld private equity en grondstoffen.

Maar allemaal wel met meer beleggingsrisico dan beleggen in veilige maar laag renderende staatsleningen.

 

Desondanks werden onvoldoende premies (afgelopen 15 jaar stegen de premies wel van ca. € 27,5 naar  ca. € 40 miljard) en rendement (jaarlijks 6 a 7%) binnengehaald door de fondsen om de premies stabiel te houden én indexaties te kunnen betalen. Door de dalende rente (waartegen de verplichtingen, de toekomstige uitkeringen dus, contant worden gemaakt) stegen de pensioenvoorzieningen harder dan de bezittingen en daardoor daalden de dekkingsgraden.

Er zijn zelfs regels versoepeld om niet te hoeven korten op de pensioenen maar in enkele gevallen zijn de pensioenen bij pensioenfondsen toch verlaagd.

 

Voorbeeld contante waarde 20 uitkeringen:

Om vanaf nu 20 jaar lang € 1.000 per maand uit te keren ( gegarandeerd dus zonder rekening te houden met sterfte) dient bij een rekenrente van 4% nu een bedrag van ca. € 166.000 aanwezig te zijn. In geval van een rekenrente van 0% moet je nu een bedrag ven € 240.000 hebben, dus bijna 45% meer!
 

Hanteren andere maatstaf om te kunnen indexeren

Uiteraard zijn er argumenten te bedenken waarom je van een hogere rekenrente uit zou kunnen gaan en zodoende de pensioenen direct bij aanvang zou kunnen verhogen.

Het is wel goed om hier dan ook vragen bij te stellen. Keuzes hebben immers ook consequenties.

 

  • “We halen immers al jaren een gemiddeld mooi rendement van 6% a 7%.”

    Klopt, alleen dit is geen gegarandeerd rendement. Er zit risico in. Je gaat er bij het rekenen vanuit dat als je de rekenrente gaat verhogen, je dit hogere rendement de komende 60/70 jaar ook gaat behalen. Maar dat is geen zekerheid.

    Bij het verhogen van de rekenrente worden de pensioenen dus minder zeker. Zeker voor de lange termijn en omdat we alle deelnemers gelijk willen behandelen, is dit best een serieus punt. We hebben zekere pensioenen beloofd en dan moeten we ervoor zorgen dat we deze afspraak ook kunnen nakomen. Prudent rekenen dus.

  •  

  • Groepen deelnemers worden bij aanpassen van de rekenrente heel verschillend behandeld.”

    Dit hebben we de afgelopen jaren al diverse keren meegemaakt. De actieve deelnemers merken een hogere of lagere rekenrente gelijk in de premies die moeten worden betaald, maar ook in hun toekomstige pensioenen omdat de kans op indexaties zal veranderen. Voor de indexaties van de pensioenen van bestaande gepensioneerden is in het verleden rekening gehouden met hoge of lage veronderstellingen. Geluk en pech generaties?

    Het bereiken van evenwichtigheid bij eventueel aanpassen van de rekenrente is niet dus zo simpel.

  •  

  • “De rekenrente is afhankelijk van een door de ECB gemanipuleerde, kunstmatig laag gehouden rente.”

    Dit lijkt ons geen steekhoudend punt, want de hoogte van de rente was nou eenmaal het gevolg van vraag en aanbod en als je de bank belt en vraagt hoe hoog de rente is, krijg je de op dat moment geldende rente. Ook als je pensioenfonds bent en ongeacht of de rente vroeger hoger of lager was of deze gemanipuleerd is.

  •  

  • “Er komt jaarlijks meer premie binnen dan dat er aan uitkeringen uit gaat.”

    Tja, ditveelgehoorde argument rammelt van alle kanten en geeft aan dat de spreker niet begrijpt dat dit appels en peren zijn. Immers, de huidige uitkeringen zijn opgebouwd uit de premies in het verleden terwijl de huidige premies gebruikt worden voor de opbouw van de in de toekomst uit te keren pensioenen. Het verschil tussen de premies en uitkeringen kan gunstig zijn voor de cashflow van het pensioenfonds; er hoeven geen of minder beleggingen verkocht worden om de uitkeringen te betalen.

  •  

  • Als je rekent met een hogere rente dan de risicovrije rente, dan ga je geld uitdelen dat je nog niet hebt verdiend en ook niet zonder risico kunt verdienen.”

    Je leeft dan eigenlijk op de pof; je gaat dan dus geld lenen om indexaties te kunnen financieren. Het is duidelijk dat dit de pensioenen nog minder zeker zal maken.

  •  

  • “Er zit veel vermogen in de pensioenfondsen dus we kunnen wel rekenen met een hogere rekenrente.”

    Het klopt dat pensioenfondsen veel geld hebben, maar ze hebben ook veel verplichtingen naar de huidige en toekomstige gepensioneerden, dus voor heel veel jaren. De balansposten vermogen en verplichtingen moeten wel in evenwicht met elkaar zijn en het liefst meer geld dan verplichtingen. Dit is dus geen goed argument.

 

Het verhogen van toekomstige verwachtingen is dus zeker mogelijk. Je moet wel heel transparant zijn naar alle partijen en ook rekening houden met de belangen van al die deelnemers, slapers en gepensioneerden. En je regelmatig de vraag stellen hoeveel onzekerheid zijn we bereid om te accepteren bij zekere pensioenen?

 

Natuurlijk wil iedereen zekere uitkeringen en goede indexaties en dat tegen lage premies. Dit is echter niet realistisch.

 

Januari 2024,

Gerard van der Toolen

Léon Zijlmans AAG