Welk pensioen willen we eigenlijk bereiken met onze pensioenregeling?
Alle pensioenregelingen moeten de komende tijd worden aangepast vanwege veranderde pensioenwetgeving door de Wet toekomst pensioenen.
Een vraag die weinig gesteld wordt tijdens het overleg tussen sociale partners, maar eigenlijk wel heel belangrijke is, is: “Wat willen we eigenlijk bereiken met onze pensioenregeling?”.
De verplichte verandering van de pensioenregeling is een mooi moment om als ondernemingsraad of werknemersvertegenwoordiging hierover overleg te voeren met de werkgever.
Op welk pensioeninkomen willen we nou zo ongeveer uitkomen op de pensioendatum? En wat vinden wij een minimaal inkomensniveau voor de partner en kinderen na overlijden van een van onze collega’s? Hoe houden we rekening met inflatie na pensionering? Hierop gaan wij in deze notitie in.
Van 70% eindloon naar 70% middelloon naar …
Eind vorige eeuw was er soms nog sprake van een eindloonregeling (streven naar ca. 70% van het laatstverdiende salaris), maar meestal was er al een middelloonregeling (streven naar ca. 70% - 90% van het gemiddeld verdiende salaris). Begin deze eeuw kwamen de beschikbare premieregelingen op, waarbij ook ca. 70% van het gemiddeld verdiende salaris werd nagestreefd, maar dan wel uitgaande van minimaal 3% of zelfs nog 4% jaarlijks beleggingsrendement. Dit leek een goedkoper alternatief voor de middelloonregeling, maar was het niet echt: het risico kwam nu direct bij de werknemer te liggen en over de gevolgen van inflatie voor het pensioen werd vaak niet (goed) nagedacht.
Het afspreken van een pensioenambitie maakt deel uit van het transitietraject dat sociale partners bij pensioenfondsen al verplicht afgerond hebben. Maar ook voor pensioenregelingen bij verzekeraars en PPI’s geldt dat de sociale partners moeten toelichten wat zij verstaan onder een ‘evenwichtige transitie’ naar de nieuwe regeling, en welke doelstellingen en uitgangspunten zij hierbij hebben gehanteerd (zie p.14 van het transitiesjabloon). In een paper[1] schreef De Nederlandsche Bank (DNB), samen met de Universiteit van Leiden en Netspar, het wetenschappelijke instituut van Tilburg University, hier ook al over.
Ondanks dat in het nieuwe pensioenstelsel altijd sprake is van premieregelingen en de hoogte van de uiteindelijke pensioenen dus niet vaststaat, kan aan de hand van aannames een goede indicatie worden gegeven van het verwachte pensioen. Ieder kwartaal publiceert DNB zogenoemde scenariosets waarmee 2.000, 20.000 of zelfs 100.000 berekeningen kunnen worden gemaakt van het mogelijk te verwachten pensioenkapitaal bij pensionering en het daaruit aan te kopen pensioen. De uitkomsten worden vervolgens vertaald in de pijlen die u ook al kent van het UPO (uniform pensioenoverzicht).
Pensioeninkomen
Het verwachte inkomen op de pensioendatum wordt uitgedrukt in de vervangingsratio.
De vervangingsratio is de verhouding tussen het verwachte inkomen na pensionering en het verwachte inkomen vlak voor pensionering.
Het verwachte inkomen na pensionering bestaat uit de verwachte AOW-uitkering plus het pensioen dat naar verwachting uit de pensioenregeling van de werkgever wordt uitgekeerd. Het verwachte inkomen vlak voor pensionering is gelijk aan het laatste verwachte pensioengevend salaris in de pensioenregeling. Er wordt dus geen rekening gehouden met salarisbestanddelen die niet pensioengevend zijn, zoals incidentele extra’s of de fiscale bijtelling van een lease-auto. Bijvoorbeeld: Stel een werknemer is nu 35 jaar oud. De AOW op pensioendatum bedraagt bruto € 25.000 per jaar en het bruto ouderdomspensioen uit de nieuwe regeling is € 35.000. Bedraagt het salaris vlak voor pensionering € 100.000, dan is de vervangingsratio dus: (25.000+35.000)/100.000 = 60%. |
Is er sprake van een kleine onderneming (tot ca. 25 werknemers), dan kan de berekening van de vervangingsratio op individueel niveau plaatsvinden. Houd er dan wel rekening mee dat de uitkomsten goed geïnterpreteerd worden; bijvoorbeeld voor werknemers die op een latere leeftijd in dienst zijn getreden zal een lagere vervangingsratio ontstaan, en dat kan een scheef beeld geven over de werkelijke ambitie van de pensioenregeling.
Zijn er meer dan ca. 25 werknemers, dan kan besloten worden om voor een paar (eventueel fictieve) werknemers (verschillende leeftijden, salarissen en eventueel carrières) deze berekening te maken.
Het spreekt voor zich dat ook werknemers graag een realistische indicatie ontvangen, immers zij kunnen dan zelf bepalen of de nieuwe uitkomst voor hen voldoende is en of zij hier iets aan moeten doen, bijvoorbeeld zelf extra premie inleggen of privé iets aanvullends regelen.
Bij het vaststellen van de gewenste vervangingsratio moeten ook de volgende vragen beantwoorden worden:
- Met welke kans van slagen moet de vervangingsratio behaald kunnen worden?
- Houden we rekening met standaard aankoop van ouderdomspensioen en 70% partnerpensioen op de pensioendatum?
- Houden we rekening met de aankoop van een jaarlijks stijgend pensioen? We hebben en houden immers inflatie.
Om de ambitie in de nieuwe regeling goed te kunnen beoordelen, moet ook voor de bestaande regeling de vervangingsratio (nog eens) worden doorgerekend met dezelfde aannames als voor de nieuwe regeling. Is de oude, oorspronkelijke pensioenambitie wel nagekomen? En als er mensen in vervangingsratio op achteruit gaan, hoe worden zij dan ‘adequaat gecompenseerd’?
Nabestaandeninkomen bij overlijden vóór de pensioendatum
Het nabestaandenpensioen bestaat uit een levenslang partnerpensioen, een wezenpensioen en eventueel nog een tijdelijk partnerpensioen (ook wel ANW-hiaatpensioen) en is in de nieuwe regeling altijd op risicobasis verzekerd. Er wordt dus geen waarde opgebouwd.
Het levenslange partnerpensioen wordt voortaan rechtstreeks afgeleid van het salaris en mag daar maximaal 50% van bedragen. Het wezenpensioen bedraagt maximaal 20% van het salaris per kind dat jonger is dan 25 jaar.
De risicopremies voor het nabestaandenpensioen zijn relatief zeer laag. Als werkgever en werknemers het belangrijk vinden dat gezinnen met jonge kinderen goed beschermd moeten worden, dan kan de keuze voor een hoog partner- en wezenpensioen leiden tot een goede en aantrekkelijk geprijsde oplossing. Het tijdelijke partnerpensioen wordt uitgekeerd totdat de achterblijvende partner AOW gaat ontvangen; ook de risicopremie hiervoor is relatief erg laag.
Het beschermen van een ingegaan nabestaandenpensioen tegen uitholling door inflatie is van groot belang en kost ca. 40% extra, maar het blijft ook dan nog steeds een lage premie.
Ambitie niet haalbaar? Bouw flexibiliteit in!
Als een berekening is gemaakt van de kosten van het ambitiepensioen, kan het zijn dat de kosten niet passen binnen het gewenste budget (*). Enkele oplossingen kunnen zijn:
- Het budget wordt verhoogd;
- De ambitie kan worden aangepast;
- In stapjes kan de ambitie worden bereikt;
- De deelnemersbijdrage kan worden verhoogd;
- Deze optie kan groot succes hebben als de verhoogde bijdrage de default is; de werknemer (en partner) kunnen er wel voor tekenen om af te zien van de extra eigen bijdrage.
- Deze optie kan aantrekkelijker gemaakt worden als de werkgever een extra bijdrage doet als de werknemer dit ook doet.
(*) Let op, voor het gewenste budget moet niet alleen naar de kosten in het eerste jaar gekeken worden; een vergelijking van de kosten over een periode van minimaal 20 jaar is veel realistischer. Het beste is zelfs om de vergelijking te maken tot alle huidige werknemers met pensioen zijn gegaan, waarbij in de tussentijd elke gepensioneerde wordt vervangen door een jonge werknemer (we gaan immers wel uit van continuïteit van de onderneming).
Het spreekt voor zich dat wij u graag ondersteunen in dit traject.
Rijswijk, juli 2025
Léon Zijlmans AAG van ZPA B.V.
Gerard van der Toolen van OR-Pensioenadviseurs
[1] https://www.dnb.nl/media/ofln3t0t/dnb-analyse-toereikendheid-van-pensioenen.pdf