In het nieuwe pensioenstelsel heeft de deelnemer op het moment dat hij met pensioen gaat de keuze tussen een vaste uitkering of een variabele pensioenuitkering.

Deze keuze is in principe bij elke pensioenuitvoerder mogelijk waarbij geldt dat als een pensioenuitvoerder de gewenste uitkeringsmogelijkheid niet kan of mag voeren, de deelnemer op de pensioendatum het recht heeft om zijn individuele pensioenvermogen over te dragen naar een pensioenuitvoerder die wel aan zijn wens kan voldoen. Zo zal bijvoorbeeld een premiepensioeninstelling (PPI) alleen een variabel pensioen kunnen uitkeren en kan de deelnemer dus gebruik maken van het zogenoemde shoprecht als ie toch liever een vaste uitkering wil ontvangen.

De variabele pensioenuitkering

In een vorig blog Hoe werkt de variabele pensioenuitkering? hebben we uitgelegd hoe de jaarlijkse variabele uitkering wordt vastgesteld. Ook hebben we daarin aangetoond dat het haast onmogelijk is om, als je oud wordt (en dat kan bij een hoog projectierendement al gelden bij leeftijd 68!), zelfs maar van ‘stabiele variabele’ uitkering levenslang te kunnen genieten, laat staan een koopkrachtbestendig pensioen, als je alleen naar de beleggingsopbrengsten kijkt.

Het is dus nodig dat de individuele pensioenpot in de uitkeringsfase ook jaarlijks wordt gevuld met sterftewinsten (lees: vrijval van pensioenpotjes van mensen die overlijden) en bijdragen uit een eventuele solidariteits- of risicodelingsreserve. Helaas wordt in de communicatie over de variabele uitkering bijna alleen maar ingegaan op het risico van de beleggingsopbrengsten, terwijl juist de verdeling van de sterftewinsten en reserves een veel grotere rol gaat spelen bij het op peil houden van de variabele pensioenuitkering. Hier ligt dus nog een schone taak voor de pensioenuitvoerders en wie de schoen past trekke hem aan!

De vaste pensioenuitkering bij een verzekeraar

Indien de gepensioneerde deelnemer niets te maken wil hebben met allerlei onzekerheden in de ontwikkeling van zijn toekomstige uitkeringen, dan kan hij op de pensioendatum kiezen om een vaste pensioenuitkering aan te kopen bij een verzekeraar. De verzekeraar loopt hierbij twee risico’s en ‘prijs’ van die risico’s zie je terugkomen in de vaststelling van de hoogte van de pensioenuitkering.

  1. Langlevenrisico

Dit is het risico dat de gepensioneerde deelnemer ouder wordt dan waar de verzekeraar van was uitgegaan bij ingang van de vaste uitkering, waardoor de verzekeraar langer moet uitkeren.

  1. Rendementsrisico

Dit is het risico dat de verzekeraar jaarlijkse minder rendement maakt op het pensioenvermogen van de gepensioneerde deelnemer dan waar bij de aankoop van de vaste uitkering mee was gerekend (de rekenrente).

Indekking door verzekeraar tegen de risico’s

Om de genoemde risico’s af te dekken zal de verzekeraar uit gaan van zeer veilige aannames voor deze zogenoemde actuariële grondslagen ‘sterfte’ en ‘rente’. Voor de sterfte zal rekening worden gehouden met verwachte toekomstige sterfteontwikkelingen en daarbij wordt gebruik gemaakt van de prognosetafels die elke twee jaar door het Koninklijk Actuarieel Genootschap worden gepubliceerd. Er wordt ook een extra marge ingebouwd door deze toekomstige sterftekansen nog te corrigeren (lees: verlagen) omdat we bij pensioen over voormalig werkende mensen praten die nu eenmaal een gemiddeld lagere sterftekans (dus hogere levensverwachting) hebben dan de gemiddelde Nederlander. Maar ook deze prognosetafels met correcties zijn nog geen garantie naar de toekomst en het is dus niet denkbeeldig dat de nieuwe gepensioneerde langer zal leven dan verwacht wordt en de verzekeraar uiteindelijk langer moet uitkeren.

Een veel grotere impact op de hoogte van het pensioen zal de gehanteerde rekenrente hebben. Hiervoor zal de verzekeraar een inschatting maken van het rendement dat hij naar verwachting in de toekomst zal maken op de pensioenpot (die nu eigendom is geworden van de verzekeraar) van de nieuwe gepensioneerde. En daarbij wordt uitgegaan van een (bijna) risicovrij rendement, dus een rendement dat naar verwachting met een zeer grote kans wel zal worden gehaald.

Inmiddels kent Nederland ruim 17 miljoen pensioenactuarissen dus we hoeven hier niet uit te leggen dat bij een laag ingeschat risicovrij rendement, de contante waardefactor voor aankoop van pensioen erg hoog is en, bij een gegeven pensioenpot, de uitkering dus relatief laag zal uitvallen. Maar die uitkering is dan wel levenslang gegarandeerd door de verzekeraar. En gaat het fout voor de verzekeraar (lees: de gepensioneerde deelnemer leeft ‘te lang’ en/of het beleggingsrendement valt tegen), geen nood voor de pensioenontvanger, hij behoudt zijn uitkering en de aandeelhouders van de verzekeraar betalen de rekening.
 
vaste pensioenuitkering
Risico’s voor de gepensioneerde deelnemer

Tegenover de risico’s die de verzekeraar loopt staan twee risico’s die de gepensioneerde deelnemer loopt bij een vaste uitkering.

  1. Faillissementsrisico

Er is een kleine kans dat de verzekeraar in de periode dat het pensioen wordt uitbetaald failliet gaat. Hoewel De Nederlandsche Bank toezicht houdt op alle financiële instellingen in Nederland en de verzekeraars ook door Europese regelgeving buffers moeten aanhouden voor de mindere perioden, is het faillissementsrisico niet geheel uit te sluiten. En als de verzekeraar dan toch omvalt dan zullen de uitkeringen waarschijnlijk wel worden overgenomen door een of meerdere andere verzekeraars, maar dan meestal wel na een korting van de pensioenuitkeringen.

  1. Inflatierisico

Een veel realistischer en daarmee ook veel groter risico is het risico dat de prijzen zullen stijgen terwijl de pensioenuitkering niet wordt geïndexeerd, de gepensioneerde heeft immers een vast pensioen aangekocht. Gemiddelde maakt het pensioen in Nederland ongeveer de helft uit van het totale pensioeninkomen en gelukkig wordt de aow wel jaarlijks aangepast aan de prijsstijging. Ingeval van een vaste pensioenuitkering zal het totale pensioeninkomen dus jaarlijks maar voor de helft worden gecorrigeerd. Na 10 jaar met gemiddeld 2% inflatie per jaar is het totale reële pensioeninkomen dus met ca. 10% afgenomen.

Verzekeren van waardevast pensioen

Bij sommige verzekeraars is het mogelijk een quasi-waardevast pensioen aan te kopen. Quasi, omdat niet exact de prijsinflatie wordt gevolgd, maar er wordt uitgegaan van een jaarlijks vaste stijging van het pensioen, bijvoorbeeld 2%. Het pensioen zal dan jaarlijks worden verhoogd met deze 2%, ongeacht of de werkelijke inflatie meer of minder is. Omdat het individuele pensioenvermogen bij pensionering een vast gegeven is, zal de mee te verzekeren inflatie moeten worden betaald uit datzelfde aanwezige pensioenpotje; dit leidt dus tot een lagere pensioenstart. Globaal zal het inkopen van een 2% jaarlijkse stijgend pensioen leiden tot een ongeveer 20% lagere startuitkering. Na ongeveer 10 jaar zit de gepensioneerde op het niveau van het gelijkblijvende pensioen waar ook voor kon worden gekozen. En pas na ca. 20 jaar is de lagere start helemaal ingehaald (nominaal). Dus wil de gepensioneerde echt profiteren van een lagere start maar wel een jaarlijkse vaste stijging van 2% bij de verzekeraar, dan moet hij/zij dus minimaal ongeveer 88 jaar oud worden!

Een vaste pensioenuitkering bij een pensioenfonds

Als een pensioenfonds de deelnemers de mogelijkheid biedt om vanaf de pensioendatum een vaste uitkering te ontvangen, omdat bij overgang naar het nieuwe pensioenstelsel de oude pensioenen niet zijn ‘ingevaren’, dan geldt voor de deelnemer die met pensioen gaat hetzelfde als onder het huidige financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (FTK). Zo moet het pensioenfonds nog steeds een (minimaal) vereist vermogen aanhouden, zal het maandelijks rapporteren over de diverse dekkingsgraden, gelden er regels om de pensioenen te indexeren, etc. En een van die indexatieregels is dat een pensioen pas volledig mag worden verhoogd als de dekkingsgraad voldoende hoog is (gemiddeld boven ca. 125%) en dat voldaan is aan de voorwaarde van ‘toekomstig bestendig indexeren’. En gaat het fout met het pensioenfonds, dan is er voor het pensioenfonds nog als uiterste redmiddel het korten van het vaste pensioen.

Conclusie

Voor het aankopen van een echte, vaste gegarandeerde pensioenuitkering kan de deelnemer bij pensionering alleen terecht bij een pensioenverzekeraar. Maar een gelijkblijvende uitkering zal betekenen dat er zo goed als zeker koopkrachtverlies plaats vindt. Om het vaste gegarandeerde pensioen toch inflatiebestendig te maken, kan een vaste stijging worden ingekocht, maar dan zal het pensioen bij aanvang wel een stuk lager liggen dan wanneer een gelijkblijvend pensioen zou zijn aangekocht. Maar ook de inkoop van een vaste stijging is nog steeds geen garantie dat die stijging gelijk is aan de stijging van de kosten voor levensonderhoud. Kortom, er is wel garantie over de hoogte van de uitkering, maar geen garantie over de koopkrachtbestendigheid van het pensioen.

 

Léon Zijlmans en Gerard van der Toolen